Wanneer is iemand deugdelijk ingebrekegesteld?

Wanneer is iemand deugdelijk ingebrekegesteld en treedt verzuim in waardoor je (bijvoorbeeld) een overeenkomst kunt ontbinden en schadevergoeding kunt vorderen? Over deze vraag bestaat nogal eens discussie. De Hoge Raad heeft zich in een recent arrest opnieuw over de problematiek uitgesproken.

De ingebrekestelling
In een recent arrest heeft de Hoge Raad de functie van de ingebrekestelling in het overeenkomstenrecht uitgelegd. Om een overeenkomst te kunnen ontbinden of bijvoorbeeld de kosten van herstel van de niet deugdelijk geleverde prestatie als schadevergoeding te kunnen vorderen, vereist de wet (meestal) dat de andere contractspartij (‘de schuldenaar’) in “verzuim” is. Indien voor de nakoming geen termijn (harde deadline) in de overeenkomst is afgesproken, dan treedt verzuim eerst in wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld door de schuldeiser bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitblijft.

De functie van een ingebrekestelling is om de schuldenaar nog een laatste termijn voor nakoming te geven en aldus te bepalen tot welk tijdstip nakoming van de overeenkomst nog mogelijk is zonder dat van een tekortkoming sprake is. Indien na die termijn nog niet wordt nagekomen dan is de schuldenaar vanaf dat tijdstip in verzuim.

Wat is dan een redelijke termijn die in de ingebrekestelling moet worden genoemd? De lengte van de termijn voor nakoming die aan de schuldenaar moet worden gegeven, hangt volgens de Hoge Raad van de omstandigheden af. Het leveren van een standaardproduct uit het voorraadmagazijn vereist bijvoorbeeld een veel kortere termijn dan de verplichting een klantspecifieke machine te leveren. Een relevante omstandigheid is de tijd die de schuldenaar vóór de aanmaning heeft gehad om zich voor te bereiden. In de meeste gevallen staat het de schuldenaar niet vrij om te wachten met het verrichten van voorbereidende handelingen tot hij aangemaand wordt. De Hoge Raad geeft aan dat termijnen die eerder zijn gesteld en het eerder door de schuldeiser sommeren van de schuldenaar, ook van belang kunnen zijn bij de beoordeling van de redelijkheid van de in een aanmaning gestelde termijn. Dat de schuldeiser voorafgaand aan de aanmaning termijnen heeft gesteld of de schuldenaar heeft gesommeerd, kan meebrengen dat de in de aanmaning gestelde termijn korter mag zijn dan wanneer de schuldenaar niet al eerder een termijn was gesteld of gesommeerd. Ook door de schuldenaar zelf gewekte verwachtingen ten aanzien van de termijn van nakoming wegen daarbij mee. De omstandigheden dat die eerdere termijnen geen fataal karakter hadden en dat de eerdere sommaties strikt genomen niet aan de vereisten van een ingebrekestelling voldeden, staan niet eraan in de weg dat zij kunnen leiden tot verkorting van de termijn die de schuldenaar bij een daaropvolgende aanmaning moet worden gegeven om na te komen, bij gebreke van welke nakoming de schuldenaar in verzuim komt.

Aangepaste ingebrekestelling
Soms is een aangepaste ingebrekestelling voldoende, namelijk indien de schuldenaar tijdelijk niet kan nakomen of uit zijn houding blijkt dat aanmaning nutteloos zou zijn, denk bij het eerste bijvoorbeeld aan een tijdelijke productiestop bij de leverancier van de verkoper van het product waardoor deze niet kan leveren. De ingebrekestelling kan in die gevallen plaatsvinden door een schriftelijke mededeling waaruit blijkt dat hij voor het uitblijven van de nakoming aansprakelijk wordt gesteld.

En ook nog; verzuim zonder ingebrekestelling
Verzuim kan ook zonder ingebrekestelling intreden. Art. 6:83 BW noemt een aantal gevallen waarin het verzuim zonder ingebrekestelling intreedt, waaronder het verstrijken van een afgesproken termijn voor nakoming van de overeenkomst (“een harde deadline”) of wanneer de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming tekort zal schieten.

Dit is geen limitatieve opsomming. Mede in verband met de hanteerbaarheid in de praktijk van het wettelijk stelsel, kan onder omstandigheden een beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn of kan worden aangenomen dat op grond van de redelijkheid en billijkheid een ingebrekestelling achterwege kan blijven en de schuldenaar zonder ingebrekestelling in verzuim is geraakt.

Omdat art. 6:83 BW geen limitatieve opsomming bevat, kunnen de omstandigheden van het geval met zich brengen dat het verzuim van de schuldenaar ook intreedt indien de schuldenaar niet of niet toereikend reageert op een verzoek van de schuldeiser om binnen een redelijke termijn toe te zeggen dat hij binnen een gestelde, eveneens redelijke, termijn zal nakomen, of om zich binnen een redelijke termijn uit te laten over de wijze waarop en de termijn waarbinnen hij door de schuldeiser omschreven gebreken in de uitvoering van de overeenkomst zal herstellen. Wat in dat verband een redelijke termijn voor de uitlating van de schuldenaar is, hangt af van de omstandigheden. Daarbij kan mede een rol spelen of de gestelde termijn gebruikelijk is in de branche waarin partijen actief zijn.

De eisen die aan de reactie van de schuldenaar mogen worden gesteld, zijn afhankelijk van de omstandigheden. Daarbij is onder meer van belang hoe concreet de schuldeiser de te herstellen gebreken heeft aangeduid en hoe specifiek hij heeft aangedrongen op een mededeling van de schuldenaar. Bij de beoordeling of de schuldeiser uit de reactie van de schuldenaar, of uit het uitblijven daarvan, heeft mogen afleiden dat de schuldenaar niet tijdig of niet behoorlijk zou nakomen, kunnen ook latere feiten en omstandigheden van belang zijn.

De Hoge Raad geeft aan dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat het bij de hoofdregels en uitzonderingen van art. 6:82 en 6:83 BW over ingebrekestelling en verzuim niet gaat om strakke regels die de schuldeiser, na raadpleging van de wet, in de praktijk naar de letter zal kunnen toepassen. Deze bepalingen beogen volgens de Hoge Raad de rechter de mogelijkheid te geven om in de gevallen dat partijen – zoals meestal – zonder gedetailleerde kennis van de wet hebben gehandeld, tot een redelijke oplossing te komen naar gelang van wat in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van hen mocht worden verwacht.

Het systeem is met deze uitspraak van de Hoge Raad helder uiteengezet al roept het in de praktijk misschien nog steeds vragen op als het er echt op aan komt. Schroom dan niet om contact op te nemen. Turnaround Advocaten wijst u de weg.