Op 3 juni 2016 heeft de Hoge Raad zich eindelijk uitgesproken over de mogelijkheid van het vestigen van een pandrecht op een voorwaardelijk eigendomsrecht, ofwel op de zogenaamde eigendom onder opschortende voorwaarde.

Casus

Leverancier Meteor had een teeltsysteem verkocht aan Revadap onder eigendomsvoorbehoud. Dit betekent dat Revadap pas eigenaar wordt van het teeltsysteem op het moment dat de volledige koopsom was betaald. Revadap ging failliet, maar de laatste termijn was nog niet betaald. Rabobank was de financier van Revadap en had een pandrecht op alle inventaris, waaronder ook inventaris die onder een opschortende voorwaarde was overgedragen. In dit geval was het teeltsysteem overgedragen onder een dergelijke opschortende voorwaarde, namelijk betaling van de volledige koopsom. Na de faillietverklaring is de laatste termijn betaald. Revadap werd dus in het faillissement eigenaar van het teeltsysteem. Rabobank stelde zich op het standpunt dat het teeltsysteem aan haar verpand was, maar de curator vond van niet. Op basis van artikel 35 lid 2 Faillissementswet kan een pandrecht tijdens faillissement namelijk niet meer tot stand komen.

Standpunten

Voorstanders van de mogelijkheid van een pandrecht op een voorwaardelijk eigendomsrecht voeren onder andere aan dat de koper onder eigendomsvoorbehoud een speciale positie heeft. De koper heeft zijn aankoop namelijk al gekregen en hij hoeft alleen maar te betalen om eigenaar te worden. De koper heeft het daarmee in feite zelf in de hand. Dit in tegenstelling tot een koper die zijn aankoop nog geleverd moet krijgen. Deze laatste koper blijft afhankelijk van zijn wederpartij. Daarnaast kan de verkoper onder eigendomsvoorbehoud wel over zijn eigendomspositie beschikken. Andersom zou een koper onder eigendomsvoorbehoud dit ook moeten kunnen. Tot slot wordt vaak nog een economisch argument aangevoerd, namelijk de financierbaarheid van ondernemingen. Voorstanders zijn van mening dat het voorwaardelijk eigendomsrecht door ondernemers als onderpand moet kunnen worden ingezet om financiering aan te trekken.

Tegenstanders voeren met name aan dat de mogelijkheid van een pandrecht op een voorwaardelijk eigendomsrecht strijdig is met de wet. Eigendom is immers het meest omvattende recht wat iemand op een zaak kan hebben en is ondeelbaar. Het is op basis van de wet dus niet mogelijk om zowel een eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde te hebben als een eigendomsrecht onder ontbindende voorwaarde. Verder wordt gesteld dat het fixatiebeginsel de rechten van alle schuldeisers op de dag van faillietverklaring fixeert. Het zou dan ook in strijd zijn met het fixatiebeginsel als tijdens het faillissement nog een pandrecht tot stand zou kunnen komen. Dit wordt zelfs expliciet in artikel 35 faillissementswet bepaald. Tot slot wordt vaak aangevoerd dat deze opvatting niet is aanvaard door de rechter. Daar is met deze uitspraak van de Hoge Raad verandering in gekomen.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad grijpt terug op de wetsgeschiedenis bij het eigendomsvoorbehoud. Hieruit volgt dat het gevolg van een overdracht onder eigendomsvoorbehoud is dat de koper direct een eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde verkrijgt. De koper heeft dus direct een voorwaardelijk eigendomsrecht. De koper kan vervolgens onvoorwaardelijk hierover beschikken, bijvoorbeeld door hierop een pandrecht te vestigen. Indien de koper vervolgens de volledige eigendom krijgt, omdat hij de leverancier volledig heeft betaald, rust het pandrecht van rechtswege op de zaak. Voor deze casus was de conclusie dus dat Revadap na faillissement eigenaar werd van het teeltsysteem en dat het teeltsysteem rechtsgeldig was verpand aan Rabobank. De Rabobank kon zich dus op dit teeltsysteem verhalen.

Conclusie

Het pandrecht op een voorwaardelijk eigendomsrecht lijkt hiermee faillissementsproof, want de faillissementswet staat hier niet aan in de weg. Ik ben benieuwd naar de praktische uitwerking, omdat een pandhouder vaak niet op de hoogte zal zijn van een eigendomsvoorbehoud. In een faillissement zal de pandhouder hierover informatie willen inwinnen bij de curator. Ik verwacht dan ook dat curatoren voor deze werkzaamheden vaker een boedelbijdrage gaan bedingen, net zoals dat voor een pandrecht op vorderingen al gebeurt.