Bij ons op kantoor staat een ping pong tafel, of beter gezegd een tafeltennistafel. In de regel spelen we na de lunch een potje, twee tegen twee. Op andere momenten zoek ik een kantoorgenoot op waarvan ik meen dat hij/zij mij het beste tegenstand kan bieden. Waarom doe ik dat? Nou, ik speel altijd om te winnen en winnen doe je het liefste tegen iemand die net zo goed is als jij of zelfs beter.

Deze instelling heb ik altijd gehad. Hoewel ik inmiddels een paar jaartjes ouder ben en besef dat op sportief vlak ik niet meer de prestaties kan evenaren die ik in mijn jongere jaren heb geleverd, kan ik het niet nalaten om iets van een wedstrijdelement toe te voegen bij een spelletje of sport. Zo ook bij een simpel potje ping pong op kantoor.

Mijn sportieve en competitieve instelling is bekend bij kantoorgenoten en met enig regelmaat word ik ook uitgedaagd op dit vlak. Er wordt uitgebreider stil gestaan in de kantoorgang bij een eventueel verlies dezerzijds dan een eclatante overwinning. En ik begrijp dat. Het is niet zozeer dat een overwinning mij niet gegund wordt, maar eerder dat de prestatie van mijn kantoorgenoot beloond wordt. Althans, zo interpreteer ik dat.

En is dat allemaal wel wenselijk, zou je je af kunnen vragen.

Jazeker, want onbewust stimuleer ik mijn kantoorgenoten om het beste uit zichzelf te halen. Mijn opstelling draagt immers bij aan enig fanatisme van mijn kantoorgenoten als tegenstander bij een potje ping pong. Onbetaalbaar is het genot en geluk van mijn kantoorgenoten bij een verlies dezerzijds. Het straalt dan simpelweg de hele dag van hun gezicht af. Dat gun je toch iedere kantoorgenoot waarmee je dagelijks samenwerkt. Dit alles, uiteraard, met mate want te vaak verliezen is voor jezelf ook weer niet leuk.