Ik was net drie jaar advocaat toen ik van de Rechtbank ’s-Hertogenbosch mijn eerste faillissement kreeg. De failliet was een particulier die werkloos was geraakt en daardoor in de financiële problemen was gekomen. Op de dag dat het faillissement was uitgesproken, ging ik bij hem op huisbezoek. Ik liep rond om te bezien of er zich nog waardevolle spullen in het huis bevonden. Dat voelt toch een beetje ongemakkelijk, in andermans huis en zijn privé omgeving.

Toen we in de hobbykamer stonden, benadrukte failliet koortsachtig dat bepaalde waardevolle spullen die daar stonden, niet van hem maar van zijn zoon zijn. Ik vroeg naar betalingsbewijzen om dat te onderbouwen. Ook vertelde failliet mij terloops nog even dat hij gisteren zijn auto op naam van zijn zoon had overgeschreven, zonder enige tegenprestatie. Ik zei hem dat ik dat zou terugdraaien en dat hij de autosleutels en de auto de volgende dag bij mij op kantoor moest inleveren.

De volgende ochtend kreeg ik een telefoontje dat er een boze jongeman bij de receptie stond die naar mij vroeg. Ik voelde de bui al hangen. Het was de zoon van failliet. Hij was kwaad en uitte zich zowel verbaal als non-verbaal bedreigend in mijn richting. Hij vond niet alleen dat ik niets te maken had met zijn auto, maar ook dat ik geen enkele reden had om te vragen naar de eigendomsbewijzen van zijn hobbyspullen. Ik heb zo goed als ik kon uitgelegd wat mijn taak als curator inhoudt, maar daar nam hij geen genoegen mee. Hij liep proestend van woede het kantoor uit.

Het faillissement was nog geen dag oud, of ik had de eerste bedreiging al op zak. Dat ging goed… Ik hield echter voet bij stuk en besloot om failliet per aangetekende brief te bevestigen dat ik de overdracht van de auto aan zijn zoon vernietig. Ik stelde hem een uiterste termijn om de auto met autopapieren en sleutels bij mij op kantoor in te leveren. Gaf hij daaraan geen gehoor, dan zouden er rechtsmaatregelen volgen.

Vervolgens belde ik met de rechter-commissaris om toestemming te vragen voor het doen van aangifte wegens bedrieglijke bankbreuk (faillissementsfraude). De rechter-commissaris had (net als ik) nog niet zo vaak met dit bijltje gehakt en was nog wat onwennig met de situatie. Toch stemde ze in. Ik belde daarna nog met de failliet om hem te waarschuwen dat ik aangifte zou doen, maar hij leek niet onder de indruk.

De aan de failliet gestelde termijn verstreek dus ongebruikt. Ik had inmiddels na veel moeite en uitleg aan de politieambtenaren (die met het fenomeen faillissementsfraude niet bekend waren) de politie zover dat zij de failliet de volgende ochtend in alle vroegte van zijn bed zouden lichten voor een verhoor. Daar kwam het echter niet van. Net op tijd belde de failliet mij die namiddag op met de toezegging dat zijn zoon die avond de auto met sleutels en papieren bij mij op kantoor zou inleveren.

Gezien mijn eerdere aanvaring met de zoon van failliet, besloot ik om een (mannelijke) collega te vragen de auto samen met mij in te nemen. Dit bleek achteraf niet nodig. De woede van de zoon was inmiddels bekoeld en hij had zich bij de situatie neergelegd. Hij leverde de auto netjes in, waarbij hij zich nog wel hardop afvroeg hoe hij nu weer thuis zou komen. Ik had eerlijk gezegd best een beetje met hem te doen en bood hem daarom aan om hem met mijn auto even thuis te brengen. En zo geschiedde.

Al met al dus een nogal rumoerig en hectisch eerste faillissement, maar ik heb er veel van geleerd. Er zouden nog vele faillissementen volgen.