Mr. dr. A.J. Tekstra huivert van een drietal maatregelen die zijn voorgesteld in het kader van het Belastingplan 2018.[1] De Belastingdienst gedraagt zich daarmee opzienbarend en negatief, aldus Tekstra. Wat is onze ervaring?


De drie voorstellen waar aan wordt gehekeld, zijn:

1. Het voorstel van de fiscale wetgever om artikel 17 lid 2 Invorderingswet 1990 (IW 1990) te laten vervallen. Zoals wellicht bekend, kan de fiscus zichzelf een executoriale titel geven, door het uitvaardigen van een dwangbevel. Daarmee kan zij invorderingsmaatregelen treffen tegen de belastingschuldige. Als je als belastingschuldige verzet aantekent tegen uitvoering van het dwangbevel, dan heeft dat op grond van het huidige artikel schorsende werking. Hierdoor wordt de incasso geschorst, totdat over het verzet is beslist.

Door art. 17 lid 2 IW 1990 te laten vervallen, vervalt daarmee ook de schorsende werking. Door dit wetsartikel te schrappen, kan de invorderingstrein van de Ontvanger doordenderen en kan deze niet worden gestopt, aldus Tekstra.

2. Uitbreiding van de meldingsregeling bodemrecht van art. 22bis IW 1990. De meldingsregeling is in 2013 ingevoerd met als hoofddoel om bodemverhuur door banken tegen te gaan. De bodemverhuurconstructie was een methode voor de banken om de aan hen verpande zaken in vuistpand te nemen, door het gebouw of grond waarop deze zaken staan te huren. Hierdoor werd voorkomen dat de fiscus op grond van haar bodemvoorrecht zich eerst kon verhalen op deze verpande zaken. Door toepassing van deze constructie hoefden zij de goederen bovendien niet van de bodem weg te halen maar haalden zij simpelweg de bodem weg van de belastingschuldige.

Door invoering van de meldingsplicht, zijn pandhouders of derde-eigenaren verplicht om het voornemen tot weghalen van de bodemzaken te melden bij de fiscus en een wachttermijn van in beginsel vier weken in acht te nemen. Hierdoor werd de bodemverhuurconstructie na 2013 vrijwel nimmer meer uitgevoerd. Deze meldingsplicht wordt nu uitgebreid naar de ondernemers zelf in een nieuw toe te voegen lid 3. Niet melden door de ondernemer of het niet in achtnemen van de wachttermijn van vier weken heeft tot gevolg dat de pandhouder of de derde-eigenaar de rekening moet betalen aan de fiscus. Het bodemrecht verwordt op deze manier – verzucht Tekstra – tot een instrument dat (buitenlandse) investeerders en financiers alleen maar verder zal afschrikken.

3. Tot slot wil de fiscale wetgever, met volgens Tekstra ondoordachte broddelwetgeving, de btw waarop separatisten en executanten zich thans kunnen verhalen door het Rentekas-arrest[2] in een faillissement alsnog naar zich toetrekken. In het Belastingplan 2018 wordt een art. 42d IW 1990 voorgesteld om thans deze separatisten en executanten hoofdelijk aansprakelijk te houden voor de niet door de schuldenaar afgedragen btw.

Conclusie van Tekstra: er is hier sprake van ondermaatse (gelegenheids)wetgeving door een kennelijk verblinde fiscale wetgever.

Dit zo lezend zou men kunnen stellen dat de fiscus mogelijk ‘gek en onredelijk’ is geworden. Nietsontziend slaat zij om zich heen en schaadt daarbij de arme ondernemer en de zielige separatist/executant (doorgaans banken). Althans, zo lijkt ook Tekstra het voor te stellen. Maar is dit beeld van de fiscus juist?

Onze ervaringen met de Belastingdienst in de crisisjaren is voornamelijk positief. De ondernemer in nood kon, mits tijdig en uit eigen beweging, aankloppen bij de Belastingdienst om daar constructief en in alle transparantie tot nadere afspraken te komen. Onze ervaring is dat een ondernemer niet hoeft te vrezen indien zij tijdig communiceert met één van haar grootste schuldeisers, de Belastingdienst. Een executie wordt dan ook niet zomaar opgestart.

In het verlengde van het voorgaande kan men zich afvragen wat het probleem is voor een ondernemer om te melden dat een bodemzaak verwijderd wordt. Het is alom bekend dat de fiscus als gedwongen schuldeiser feitelijk één zekerheidsrecht heeft, namelijk het bodem(voor)recht op bodemzaken als aanwezig bij de belastingplichtige. Een ondernemer die een kapitale machine weghaalt, zal dit waarschijnlijk wel melden aan haar pandhouder en of de betrokken derde-eigenaar. In hoeverre is een (gelijktijdige) melding aan de fiscus hinderlijk of onrechtvaardig?

Tot slot het innen van de btw bij executie van voorraden en/of debiteuren in een faillissement door een separatist. Is het niet gek dat een separatist zich thans kan verhalen op de opbrengst incl. btw en dat de verplichting van de betaling van deze btw bij failliet, dus de gezamenlijke schuldeisers, wordt gelegd? Dat de Hoge Raad in het Rentekas-arrest zo heeft besloten, wil nog niet zeggen dat daarmee het rechtvaardigheidsgevoel wordt bevredigd.

Hoewel men kan twisten over de vraag of de voorgestelde maatregelen opzienbarend zijn, menen wij dat de Belastingdienst nog altijd een goede schuldeiser is voor een ondernemer om zaken mee te doen. Mits tijdig en transparant, kun je veel zaken afstemmen en bespreken met de fiscus. Hoe anders kan dit zijn bij een ‘gewone’ schuldeiser. Dit laatste zou evenwel mee moeten worden genomen in de discussie of de voorgestelde maatregelen door de beugel kunnen of niet.


[1] Zie A.J. Tekstra, ‘Blinded by the light’, TvI 2017/36.


[2] HR 6 mei 1984, NJ 1984, 228